“Berenbed” of “Kalender-oud”, deel 6

Wij zitten in de achtertuin, de zon speelt met de wolken, bijen zoeken honing. Wij drinken limonade, ik zonder ijsklontjes, mijn kleindochter heeft meer ijs dan water. Dat vindt zij lekker, ik gruwel van zo’n koude plons.
Samen praten we over school, geheimen, een stomme juf, rijstepap, tennisles, knuffels, nieuwe fiets, schermtijd en rimpels. En over verdriet.
‘Oma, ga jij kapot van verdriet als opa doodgaat?’
‘Uhh, ik denk van niet. Ik ben zeker erg verdrietig maar kapot ga ik niet één-twee-drie. Ik heb jou, jullie en alle andere kinderen. Ik heb lieve broers en zussen, vrienden en vriendinnen en goede buren.’
Even is het stil. Ze kauwt met haar jonge kiezen het ijs aan gruzelementen.
‘Maar oma, heb jij ook vríenden?’
‘Tuurlijk.’
‘Mogen zij, als opa dood is, ook blijven slapen?’
‘Nee, het zijn gewoon vríenden.’
‘Nou, als ik niet bij jou ben, kunnen zij wel logeren in mijn Berenbed, hoor! Ik denk dat ’s nachts het traphekje niet dicht hoeft.’

Hoe genereus, ik ken haar niet anders.

Willie,
30 juni 2024

This entry was posted in Kleinkinderen, Perspectief. Bookmark the permalink.

Comments are closed.